Theorie

Kinderen als medeburgers

Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Het boek gaat over de relatie tussen opvoeding en de manier waarop het in maatschappij aan toe gaat. Volgens De Winter zou het in opvoeding meer moeten gaan over het leren begrijpen en internaliseren van democratisch burgerschap, humaniteit en vrijheid.

Samenvatting:

Opvoeding is maakbaar, dit komt doordat opvoeding door verschillende mensen wordt gedaan, met ieder hun eigen achtergrond. Het maakt uit in welk gezin je opgroeit, het maakt uit waar je opgroeit, welke kansen je als kind hebt. De opvoeding door ouders wordt tegenwoordig gezien als een bepaalde druk, een zware moeilijke taak. Dit brengt onzekerheid voor ouders met zich mee, waardoor het ouderschap krampachtig is en men opzoek gaat naar deskundig advies. Dit zorgt ervoor dat het kinderleven door deskundigen en de overheid onder een vergrootglas wordt gelegd. Hierdoor wordt het gezag en zelfvertrouwen van ouders ondermijnt.

Opvoeding is dus niet alleen iets wat door ouders gedaan wordt, maar vanuit de overheid wordt er veel geregeld, zoals bijvoorbeeld het recht op onderwijs, als dit niet in de wet geregeld was, dan zouden we teruggaan naar een tijd waarin ouders hun kinderen laten werken in plaats van naar school te laten gaan. Daarnaast heeft de overheid de taak om bij gevaren in de ontwikkeling van het kind in te grijpen en wordt er gekeken naar bijvoorbeeld de incompetente ouders of de ongehoorzame jeugd. Dit brengt bepaalde consequenties met zich mee, zoals bijvoorbeeld de vrijheidsbeperking en de betekenis van vrijheid. Wanneer we kijken naar de huidige maatschappij, waarin de opvoeding een belangrijke rol is gaan spelen zien we dat er ook een toename is van hulpvraag en maatregelen. Hierdoor wordt er ingezet op een preventief beleid en waardoor alle kinderen onder de weegschaal gelegd, zonder dat er indicaties hiervoor zijn. Dit brengt met zich mee dat de gegevens van alle deze kinderen zijn in te zien, en dus privacygevoelig is.

Daarnaast zijn er de professionals, die hun stempel op beleid en zorginrichting hebben geven. Zoals het jeugdbeleid uit de jaren ’90, die gekenmerkt wordt door een niet waardevrije behandeling. In de jeugdzorg werd de behandeling ingezet op iets af te dwingen of het remmen van iets. Tegenwoordig is het moderne jeugdbeleid gericht op het versterken van de zorg voor kwetsbare kinderen en gezinnen, en niet op het aanpakken van maatschappelijke situaties die ervoor zorgen dat de kwetsbaarheid wordt versterkt. Er heeft een mentaliteitsverandering plaats gevonden waardoor er meer begrip is voor kinderen en daarnaast keuren we tegenwoordig alle geweld tegen kinderen af.  In de huidige aanpak tegen kindermishandeling ligt de aandacht op meer ondersteuning op het gebied van opvoeding aan ouders en een betere samenwerking tussen professionals om tot een vroegtijdige signalering te komen.

De opvoeding van kinderen is dus onderhevig aan veranderingen en wordt tegenwoordig gezien als een proces, waarbij niet alleen het kind naar volwassene wordt gebracht, maar het kind ook als burger gezien wordt, als onderdeel van een samenleving. Daarom moet in de Nederlandse samenleving meer ingezet worden, in onderwijs, opvoeding en politiek beleid, op een democratisch-pedagogische offensief. We moeten onze kinderen en jeugd leren wat het betekent om in een democratische rechtstaat te leven en mee te kunnen doen als burger. Dit democratische offensief zou moeten bestaan uit een bewuste gemeenschappelijke inspanning van burgers, organisaties en overheid. Onderwijs zou zich moeten richten op kritische bewustwording, emancipatie en uiteindelijk verzet van arme en rechteloze bevolkingsgroepen. Burgerschapseducatie is een belangrijk onderdeel tegen sociale achterstanden, indoctrinatie en chauvinisme. Burgers zouden als actieve, verantwoordelijke en kritische burgers met elkaar kunnen leven en weerstand kunnen geven tegen het wij-zij denken.

Thema’s: Burgerschapsvorming, opvoeding, relatie opvoeding en maatschappij.

Bron: De Winter, M. (2011). Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. SWP Amsterdam.


Kan democratie geleerd worden? Over onderwijs, volwassenheid en het verlangen naar democratisch in- de -wereld zijn. In dit artikel wordt een kritische kijk gegeven op de vraag of democratie geleerd kan worden. Om burgerschapseducatie vorm te geven is het van belang te kijken naar het politieke karakter van burgerschap. Op deze manier kan er een onderscheid gemaakt worden op een sociale visie op burgerschap & burgerschapseducatie en die van een politiek-democratische visie.

Samenvatting:

In de interpretatie van burgerschap zijn er twee verschillende mogelijkheden, namelijk die van de sociale interpretatie en die van de politieke of politiek-democratische interpretatie. Sociale burgerschap wordt gezien als burgerschap door sociale cohesie en integratie. Een goede burger is iemand die zich aangepast aan en ingepast heeft in de samenleving. Vanuit de politieke interpretatie is democratie in te delen in directe en indirecte democratie. In een directe democratie is er in principe voor iedereen een mogelijkheid om deel te nemen aan politieke besluitvorming. In de indirecte democratie is er een beperkte invloed, die wordt beperkt door middel van verkiezingen. Een democratie moet begrepen worden als een manier die op een bepaald moment, in een bepaalde context en onder bepaalde omstandigheden tot ontwikkeling is gekomen om om te gaan met pluraliteit, zoals de ideeën over de inrichting van de samenleving. Als burger moeten we leren om te gaan met gevarieerdheid, want pluraliteit is gebonden aan een aantal democratische waarden, zoals vrijheid, gelijkheid of solidariteit.

Dit zorgt ervoor dat we op een specifieke manier naar democratie kijken. Hiervoor moeten we leren om discipline en zelfbeheersing eigen te maken. En dus democratie zien als een moment van onderbreking van onze eigen verlangens en wensen om een gezamenlijk leven in pluraliteit mogelijk te maken. Dit maakt dat we als burger niet zozeer ontwikkelen, maar beperkt worden en rekening houden met de wenselijkheid van de samenleving. Hiermee kunnen we zeggen dat het principe van democratisch ‘in de wereld zijn’ tegelijkertijd ook het principe van de opvoeding is. De democratische bestaanswijze is in belangrijke mate een volwassen bestaanswijze. De vraag in onderwijs is dan hoe we een volwassen ‘in de wereld zijn’ kunnen ondersteunen en bevorderen. Een aantal belangrijke punten die geleerd kunnen worden in onderwijs is het geven van weerstand of reactie, met als middengebied een dialoog. Het geven van weerstand heeft tot doel het erkennen van de wereld om ons heen. Het geven van een reactie doet ons beseffen dat het niet altijd mogelijk is om te doen wat we willen. Waardoor we een middenweg moeten zoeken door het aangaan van een dialoog met anderen. Het in dialoog zijn met anderen, is de ruimte van de volwassenheid, van het volwassen mens zijn of, het volwassen subject zijn zonder het centrum van de wereld in te nemen.

Dit betekent dat er in onderwijs een uitdaging is om het kind en de jongere in het middengebied te houden; hierdoor worden mogelijkheden geboden om weerstand te ervaren; en dit als positief te laten ervaren.

Thema’s: Burgerschap, democratie, onderwijs.

Bron: Biesta, G. (2015). Kan democratie geleerd worden? Over onderwijs, volwassenheid en het verlangen naar democratisch in- de -wereld zijn. In Koops, W., Levering, B., De Winter, M., Tartwijk, J. (ed.). In de schoolbanken. Uitgeverij SWP, Amsterdam. 123 – 133.


Van kinderwetgeving naar kinderrechten: over de verbinding tussen recht en opvoeding. Hoe is de verhouding tussen sociaal opvoeden en kinderrechten? De opvoeding van het kind zou niet alleen moeten bestaan uit het volwassen worden, maar ook uit het opgroeien tot burger van een veranderlijke samenleving. Thema’s als handelingscompetenties, eigenaarschap zijn belangrijke punten sinds de invoering van het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. In deze publicatie wordt gekeken naar verbinding tussen sociale opvoeding, en recht en opvoeding. Daarnaast wordt er gekeken hoe kinderrechten ingrijpen en welke betekenis kinderrechten hebben als pedagogische alternatief.

Samenvatting:

Uit deze studie komt naar voren dat wanneer we sociale opvoeding en kinderrechten in een samenleving willen na streven er gemeenschappelijke kenmerken zijn, zoals discussies over het eigenaarschap van kinderen en de relatie tot de ouderlijke opvoeding. Hierdoor kunnen we sociale opvoeding en kinderrechten niet los van elkaar zien. De doelstelling van de sociale opvoeding komt te liggen in de vraag hoe we recht kunnen doen aan de vermogens en handelingsmogelijkheden van jongeren en kinderen. Als tweede doel wordt de sociale opvoeding ingezet voor vermaatschappelijking, dat als doel heeft de samenleving in de richting te sturen van grotere rechtvaardigheid. Om dit alles te bereiken wordt er beroep gedaan op het vergroten van de zelfredzaamheid onder kinderen en jongeren, en doen beseffen van de plichten als burger, de zogenaamde burgerzin.

Thema’s: kinderrechten, kinderrechteneducatie, sociale opvoeding, burgerschap.

Bron: Bouverne- De Bie, M., De Vos, K. Bradt, L. (2014). Van kinderwetgeving naar kinderrechten: over de verbinding tussen recht en opvoeding. Pedagogiek 34 (3), 177-190. Open access.


Kinderen als medeburgers. Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk opvoedingsperspectief. In dit boek wordt de jeugd uiteengezet als een ‘bijdehante’ generatie en hoe zij in deze samenleving zich moeten redden. Hoe kunnen deze jongeren maatschappelijk betrokken worden en hoe kan de sociale hechting bevorderd worden zodat deze jongeren opgroeien tot volwaardige burgers?

Samenvatting:

Om jongeren meer te laten deelnemen en maatschappelijk betrokken te laten worden moeten we meer aan burgerschapsvorming doen op scholen. We moeten ons inzetten en sterk argumenteren voor actieve participatie in de omgeving van de jeugdige, hierdoor wordt burgerschapsvorming concreter en praktischer en geeft het waarde aan de samenleving.  Burgerschapsvorming kun je doen door jongeren mee te laten beslissen en te betrekken bij beslissingen die hun aangaat, waardoor jongeren medeverantwoordelijk zijn voor hun omgeving. Het is belangrijk om bij jongeren positieve kwaliteiten en mogelijkheden aan te rijken, hierdoor voelen jongeren zich gerespecteerd. Door hun ervaringen, vaardigheden en competenties op te laten doen en deze te doen gelden voelen jongeren zich meer betrokken bij de maatschappij. Dit zorgt er tevens voor, door te oefenen in het nemen van eigen beslissingen en verantwoordelijkheid, dat jongeren beter voorbereid worden op het burgerschap en een democratische samenleving. Deze zelfstandigheid kunnen ze niet plotseling nemen wanneer ze achttien worden. Volgens De Winter worden kinderen te lang weggehouden van het feitelijke leven, waardoor het in de huidige samenleving erop lijkt dat jeugdcriminaliteit en samenlevingsproblemen, zoals toenemend geweld op scholen, verval van waarden en normen, worden afgeroepen op de maatschappij. Er wordt volgens De Winter, nauwelijks de mogelijkheid gegeven om een sociaal verantwoordelijkheidsgevoel te ontwikkelen. Er ontbreekt een dialoog tussen jongeren en worden eigen initiatieven eerder ontmoedigt dan gestimuleerd. Een school die wil opvoeden tot democratisch burgerschap moet zorgen voor sociale ervaringsmogelijkheden, want zonder geleerde kennis in de werkelijkheid blijkt burgerschapsvorming weinig invloed te hebben op gedrag en houding.

Thema’s: Burgerschapsvorming, jongeren, maatschappelijke betrokkenheid.

Bron: De Winter, M. (1995). Kinderen als medeburgers. Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk opvoedingsperspectief. De Tijdstroom, Utrecht.


Reconnecting education to democracy: Democratic Dialogues. In de verenigde staten van America doen de auteurs onderzoek en gaan op zoek naar de verbinding van jongeren met burgerschap en het politiek beleid. Docenten geven, in deze studie, aan dat jongeren meer moeten leren over de maatschappij, bijvoorbeeld wat goed, juist of rechtvaardig is. Echter is er geen consensus over hoe doelen met betrekken tot, burgerschapseducatie behaald kunnen worden.

Samenvatting:

Docenten vinden dat huidige jongeren weinig interesse tonen in binnenlandspolitiek beleid en willen daarom in onderwijs meer inzetten op het leren van vaardigheden en het opdoen van kennis om mee te kunnen doen in politiek beleid of deze te beïnvloeden. Het blijkt lastig onderwijs te geven in dit soort zaken, mede omdat er tussen onderwijzers, beleidsmakers, ouders en studenten verschil bestaat wat nu precies burgerschapsvorming inhoudt. Sommige docenten vinden dat jongeren meer moeten leren over hun natie, terwijl critici daartegenin gaan, omdat dit zou leiden tot disconnectie met de democratische waarden en gedachten. Burgerschapsvorming in onderwijs zou daarom moeten bestaan uit discussies, door voorstanders en tegenstanders, over verschillende politieke standpunten. Scholen zouden meer moeten inzetten op dialogen tussen docenten, leerlingen, ouders en andere stakeholders om zo democratie bespreekbaar te maken. Dit kan het best bereikt worden door transparantie, bewustwording en het opdoen van kennis, waardoor democratische waarden, zoals ongelijkheid tegengaan, eigen gemaakt kunnen worden. Op deze manier krijgt democratie betekenis bij leerlingen en kunnen ze hun verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven en dat van anderen.

Thema’s: Burgerschapseducatie, jongeren, maartschappelijk betrokken.

Bron: Westheimer, J., Kahne, J. (2003). Reconnecting education to democracy: Democratic dialogues. Phi Delta Kappan, 85(1), 9-14.


Towards voice-inclusive practice: finding the sustainability of participation in realising the child’s rights in education. Deze studie onderzoekt de relevantie en de toepassing van het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind in de onderwijspraktijk.

Samenvatting:

Ondanks dat kinderrechten meer aandacht krijgt in onderwijs en dat docenten zeker ook de noodzaak ervan inzien, blijkt dat er in onderwijs wel gehoor wordt gegeven aan kinderen met een eigen inspraak, maar zelden wordt dit gezien als recht.  In art. 12 van het Verdrag inzake de rechten wat het kind wordt dit specifiek benoemd; “mening van het kind”. Vaak weten docenten geen houding te geven aan de eigen inspraak van het kind of hebben daarvoor niet de juiste kennis in huis. Terwijl een school de juiste plaats is om kinderen te ontwikkelen, mede doordat ze vaak naar school gaan. Het Verdrag inzake de rechten voor het kind is er voor elk kind, ongeacht zijn achtergrond, zijn handicap of anderszins. Om effectief onderwijs te geven, zoals kinderen de ruimte te geven om zich te uitten, moet in onderwijs ingezet worden op een verandering gebaseerd op filosofische, theoretische en praktisch bewijs voor een duurzame transformatie. Art. 12 IVRK kan daarom niet gezien worden als iets wat op zichzelf staat, maat moet aansluiten bij alle kinderrechten. Om alle rechten aan te laten sluiten moet er gelet worden op welk effect het kan hebben, zoals bijvoorbeeld art. 12 IVRK en art. 3 IVRK (in het belang van het kind) worden vaak samen benoemd, echter art. 12 degradeert onder art 3, dat wil zeggen dat de stem van het kind dan niet altijd naar voren komt, omdat men zich beroept op het belang van het kind om deze te beschermen. Docenten blijven vaak de controle houden in processen waarin leerlingen beslissingen maken, ook al zijn ze op de hoogte van het bewijs dat kinderen wel degelijk actief met moeilijke opvattingen kunnen aangaan. Wanneer kinderen gemotiveerd zijn om hun meningen te geven over alle onderwerpen die hun aangaan en hun capaciteiten laten zien, moeten volwassenen hun visie op zij kunnen zeten en het kind zijn of haar stem laten horen. Art. 42 IVRK, namelijk voorlichting, geeft de verantwoordelijkheid om kinderrechten actief te promoten en daarop te anticiperen.  In de context van onderwijs, buiten art. 12 en art. 13, geven art. 23, (kind met handicap) art. 28 (onderwijs) en art. 29 (doel onderwijs) IVRK aan hoe er aan de rechten voldaan kan worden. Bijvoorbeeld in art. 29, staat dat het kind zich zo volledig mogelijk kan ontplooien; dat er eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wordt bijgebracht etc. Wanneer we art. 29 vergelijken met art. 12 moeten docenten een bredere kijk hanteren, waardoor leerlingen kunnen ontdekken en hun rechten kunnen ervaren.

Thema’s: Kind, kinderrechten, onderwijs, participatie, voice.

Bron: Sargeant, J. (2018). Towards voice-inclusive practice: Finding the sustainability of participation in realising the child’s right in education. Children & Society 32, 314-324.


The children’s rights project int he primary school “De vrijdagmarkt” in Bruges. Elk jaar wordt er door de oudervereniging van een Vlaamse school, op de vrijdagmarkt in Brugge een project met betrekking tot kinderrechten georganiseerd. Dit project wordt gestuurd door ouders en docenten, in samenwerking met de leerlingen van de school. In dit onderzoek worden de doelen, de activiteiten en evaluatie van dit project besproken.

Samenvatting:

Het project is ontstaan vanuit Vlaamse school omdat docenten meer wilde doen aan het veilig opgroeien van kinderen en meer gehoor wilde geven aan kinderrechten. Om het project meer te laten leven is er een werkgroep samengesteld. Deze werkgroep is een onderdeel van de oudervereniging en bestaat uit vier ouders in samenwerking met een docent van de school.

Het onderzoek werd uitvoert op een Vlaamse school met kinderen in de leeftijd van drie tot twaalf jaar oud. De werkgroep had tot doel om aandacht te vestigen op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Dit Verdrag werd door de werkgroep in alle klassen aangekondigd. Daarnaast zette de werkgroep zich in om alle disciplines binnen de school maximaal te laten participeren en een ruimte beschikbaar te stellen ingericht op kinderrechten en participatie. Docenten en leerlingen konden hun eigen interpretatie van rechten toepassen in hun eigen ervaringen en er werd gezocht naar creatieve manieren om kinderrechten onder de aandacht te brengen, zoals het schrijven van gedichten etc. Docenten zette voor dit project in op de gevoelens, expressies en meningen van kinderen. Ook probeerde de docenten de kinderen in zo veel mogelijk bij activiteiten te betrekken. Al deze creatieve uitingen werden tentoongesteld in de ruimte. Verder werden alle ouders op de hoogte gehouden van het project.

In de evaluatie van het project werd er voornamelijk gekeken naar het sociale gedrag van de kinderen. Ze ontwikkelde zich op het gebied van respect voor anderen, en toonden meer interesse in de wereld om hun heen. Bovendien stonden de kinderen positief tegenover het idee dat ze zelf beslissingen konden maken in welke rechten ze zich wilde verdiepen en hoe ze deze konden vertegenwoordigen.

De docenten waren enthousiast en zorgen ervoor dat situaties in relatie werden gebracht het de wereld van het kind. Ook stonden ze positief tegenover het project en besloten na het project op deze wijze met kinderen te blijven werken.

Thema’s:Kinderrechten, participatie, ouderwerkgroep.

Bron: Decoene, J., & De Cock, R. (1996). “The children’s rights project in the primary school “De Vrijdagmarkt” in Bruges”. In Verhellen, E. (ed.), Monitoring Children’s Rights. The Netherlands: Kluwer Law International, The Haque. 627-636.


Perspectives of research on human rights education. Dit artikel geeft een overzicht van beschikbare mensenrechteneducatie, verdeeld in drie categorieën, nl; 1. Theorieën over mensenrechteneducatie; 2. Implementatie van mensenrechteneducatie en 3. de resultaten van mensenrechteneducatie.

Samenvatting:

De theoretische basis voor mensenrechteneducatie is gebaseerd op de definitie, het concept en zijn doelen om mensenrechteneducatie een karakter te geven. In sommige gevallen sluit het aan bij vraagstukken over burgerschap, vrijheid van onderwijs, globaal onderwijs en onderwijs met een duurzame ontwikkeling. Ideaal gezien heeft mensenrechteneducatie tot doel om leerlingen actief te maken in het begrijpen van de wereld waarin ze leven, hun te ontwikkelen tot autonome burger, of te leren werken in groepen en een kritische houding aan te nemen.

In deze publicatie worden voorbeelden gegeven hoe verschillende landen mensenrechten in educatie promoten. Daarnaast komt naar voren dat veel NGO’s zich inzetten om mensenrechteneducatie onder de aandacht te brengen bij scholen waardoor mensenrechteneducatie een onderdeel is geworden van het curriculum, zoals in o.a. Brazilië, Canada, Denemarken en Noorwegen.

Vanuit de resultaten worden vier leerdoelen geven die meer impact moet geven aan mensenrechteneducatie, namelijk dat leerlingen kennis moeten opdoen over problemen met de invulling van mensenrechten; rekening moeten houden met persoonlijke voorkeuren en persoonlijke mogelijkheden; zich betrokken moeten voelen om zonder geweld problemen op te lossen en tussen mensen te komen wanneer er situaties zijn waarin slachtoffers benadeeld worden. Om te kunnen leren over mensenrechten moeten de juiste materialen beschikbaar zijn.

Naast erkenning van mensenrechten moet er ook kennis opgedaan worden over mensenrechten. Vanuit de literatuur komt naar voren dat leerlingen meer interesse krijgen in politieke besluiten en krijgen daardoor meer vertrouwen in het politieke bestel. Ook is er te zien dat leerlingen binnen de klas, meer respect kregen voor de rechten van anderen en namen verantwoordelijkheid in het beschermen van anderen. Inzetten dus op morele educatie als middel voor meer respect, tolerantie en participatie heeft een positief effect. Een school die inzet op rechten gebaseerde houdingen, waarin leerlingen meer kennis hebben over mensenrechten, zijn in staat om vaker relaties te leggen tussen internationale onderwerpen. Een open houding in de klas zorgde ervoor dat er meer begrip was ten opzichte van migranten. 

Tenslotte is er te zien dat landen waar meer aandacht wordt gegeven aan mensenrechten, de leerlingen ook daadwerkelijk meer kennis hebben over mensenrechten en mensenrechten gerelateerde onderwerpen.

Thema’s: Mensenrechten, implementatie, perspectief.

Bron: Tibbitts, F. & Kirschlaeger, P. (2010). Perspectives of research on human rights education. Journal of human rights education 2 (1), 8-29.