Burgerschapsvorming: een blinde vlek in het Nederlandse MBO?

Burgerschapsvorming staat tegenwoordig in de belangstelling, zoals blijkt uit de recente motie die is ingediend door Kirsten van den Hul, kamerlid van de Partij van de Arbeid. De motie roept op tot een structurele inbedding van mensenrechten in het burgerschapsonderwijs, en is ingediend naar aanleiding van een onderzoek, uitgevoerd in april, door het expertisecentrum voor onderzoek en kennisvraagstukken (ECBO). Uit dit onderzoek zou blijken dat, ruim drie jaar na de invoering de aanscherping van het examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen (EKB), de aandacht voor mensenrechten in het MBO nog onvoldoende is. Hoe zit het daarmee?

Sinds 2006 bij wet vastgelegd dat burgerschapsvorming onderdeel is van het Nederlandse onderwijscurriculum. Toch heeft de overheid heeft zich tot dusver weinig laten gelden op dit gebied. Het is dus niet ondenkbaar dat er inderdaad sprake is van een achterstand op het MBO. Mogelijkerwijs heeft de veronachtzaming van burgerschapsonderwijs op het MBO te maken met het feit dat de bestuurlijke en politieke elite voornamelijk bestaat uit mensen die zelf hoger opgeleid zijn (Schakel & van der Pas, 2020). Zaken die het lager en middelbare onderwijs aangaan kunnen daardoor op minder belangstelling rekenen. Mogelijk staat deze dynamiek in verband met het feit dat burgerschapsvorming vooral aan scholen zelf wordt overgelaten. Zij hebben zodoende (te) veel vrijheid om hier richting aan te geven. Vaak ligt de focus bij scholen bijna uitsluitend op de sociale vaardigheden en sociale rechten. Dat is jammer, want zo leren kinderen in het Nederlandse onderwijs niet over alle fundamentele rechten in het kader van burgerschap. Het zou daarom goed zijn als de overheid een oogje zou houden op burgerschapsvorming in het onderwijs en erop zou toezien dat kinderen zich in het onderwijs volledig kunnen ontplooien, zoals ook beschreven in het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK, art. 29).

De motie van Kirsten van den Hul, waarin de overheid wordt gemaand burgerschapseducatie op het MBO te verbeteren, lijkt daarom een goed initiatief. De aanleiding ervoor geeft echter wel te denken. Het onderzoek dat is uitgevoerd door ECBO laat namelijk nogal te wensen over, zodat de motie eigenlijk op wetenschappelijk drijfzand is gebaseerd. ECBO heeft een enquête uitgezet onder de docenten van 63 MBO-scholen. De respons was bedroevend. Slechts 16 scholen gaven gehoor, met 57 daar werkzame docenten die de enquête volledig invulden. Er zit dus een enorme vertekening in deze steekproef: hij is niet aselect. Niet alleen heeft slechts een kleine groep meegedaan, het ligt ook voor de hand dat diegenen die wel meededen al van zichzelf een bepaald belang bij, of een interesse hadden in, burgerschapsvorming. Dit maakt de steekproef niet representatief, en is er reden om te twijfelen aan de door de onderzoekers getrokken conclusie dat het danig schort aan burgerschapsvorming op het MBO.

Dit is niet het enige probleem met de steekproef. De onderzoekers hebben ervoor gekozen om uitsluitend docenten te benaderen, waardoor de stem van de leerling niet gehoord wordt. Hieraan lijkt een stille aanname ten grondslag te liggen, namelijk dat de leerlingen alles nog moeten leren over burgerschap, zonder dat is geverifieerd dat zij mogelijk al over de betreffende kennis beschikken. Sowieso is het raadzaam om de mening van de leerlingen te wegen over de invulling van hun onderwijscurriculum, zeker als het gaat om (bijna-)volwassenen.

Ook inhoudelijk schiet het onderzoek tekort. Er mist in het bijzonder een pedagogisch perspectief. De vraag zou gesteld moeten worden hoe mensenrechteneducatie een onderdeel kan worden in het huidige onderwijs van de MBO-leerling. Met andere woorden, welke visie heeft men op mensenrechteneducatie? Wat is er volgens de docenten in MBO-instellingen nodig om meer richting te geven aan mensenrechteneducatie? Geen enkele vraag in het onderzoek gaat hierover. Het is zodoende niet duidelijk op welk vlak precies de huidige aanpak tekortschiet, zodat er geen specifiek beleid op gemaakt zal kunnen worden.

De motie van Van den Hul is door de Kamer aangenomen, en zeker op basis van bestaande kennis over burgerschapsvorming in het Nederlandse onderwijscurriculum, is dat goed nieuws. Het was nog mooier geweest als we inderdaad met zekerheid konden zeggen dat het voortvloeide uit een ernstig tekort aan burgerschapsvorming op het MBO. Het idee dat er sprake is van een ernstig tekort op het MBO is echter niet voldoende onderbouwd. Door dit klakkeloos aan te nemen, en er eventueel beleid op te maken, lopen we het risico dat we het dak repareren zonder dat het lek is. Geld en moeite moeten worden besteed waar het echt nodig is, en om dat te bepalen is gedegen onderzoek nodig. Verder is het van belang om stil te staan bij het pedagogische doel van burgerschapseducatie, en de manier waarop dat het beste bereikt kan worden (bijvoorbeeld door interactieve leermethoden). Tenslotte is het van belang om alle stakeholders -niet alleen de docenten- hierbij te betrekken om invulling te geven aan het onderwijs op het gebied van de mensenrechten. Op deze manier kunnen leerlingen op alle schoolniveaus worden voorbereid op hun toekomst als mondige burger in een democratische samenleving.

Sonja Westerbeek

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *